Er bestaan verschillende oorzaken voor een instabiele schouder: Schouderinstabiliteit kan ontstaan ten gevolge van een ongeluk waarbij de schouder uit de kom is gegaan. Overrekking van het schouderkapsel of in sommige gevallen een beschadiging van het labrum (kraakbeenring die de schouderkom iets groter en dieper maakt) maakt dat de stabiliteit minder wordt. Het kapsel kan ook minder stabiel worden doordat het gaandeweg wordt opgerekt door herhaaldelijk overrekken van het kapsel. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij sommige bovenhandse sporten, zoals volleybal en tennis. Het gewrichtskapsel en de banden in de schouder geven enige steun aan de schouder. Maar de belangrijkste steun komt voort vanuit de spieren. Wanneer de spieren niet sterk genoeg zijn en daardoor te weinig steun geven, ontstaat er teveel speling in het gewricht. Mensen met hypermobiliteit hebben een grotere kans op het ontwikkelen van instabiliteitsklachten.
Kenmerkend voor instabiliteit van de schouder is pijn bij het heffen of geheven houden van de arm, pijn bij het naar buiten draaien van de bovenarm en pijn bij onverwachte of plotselinge bewegingen. Er wordt vaak een instabiel gevoel in de schouder ervaren. Ook kan instabiliteit leiden tot overbelasting en irritatie van de schouderpezen en/of slijmbeurs. De aanwezigheid van pijnklachten en het niet efficiënt functioneren van de schouder kan ook leiden tot verhoogde spanning en ontwikkeling van myofasciale triggerpoints in nek- en schouderspieren.
Schouderinstabiliteit kan erg succesvol worden behandeld met een actief trainingsprogramma. Een trainingsperiode van ongeveer drie maanden met een specifiek programma is bij de meeste mensen voldoende voor een goed herstel. De training zal bestaan uit het vergroten van de kracht van de schouderspieren en het verbeteren van de stabiliteit en coördinatie. Het gaat er bij de coördinatie om dat de schouderspieren op het juiste moment aanspannen, zodat de schouder, het schouderblad en de bovenrug op de goede manier samenwerken. Verder kan het soms nodig zijn om specifieke behandelingen te geven naast het trainingsprogramma. Bijvoorbeeld het verbeteren van de beweeglijkheid van de bovenrug d.m.v. mobilisaties en manuele therapie of het behandelen van te hoge spierspanning d.m.v. massage, triggerpointtherapie of dry needling. Ook Medical taping kan ondersteunend werken.